Netherlands
This article was added by the user . TheWorldNews is not responsible for the content of the platform.

Het Parool | In de Amsterdamse gasthuizen werd voornamelijk gestorven

Door Het Parool/Peter de Brock

Het Amsterdamse stadsbestuur liet armoedebestrijding en zorg lang over aan particulier initiatief, kerken en liefdadigheidsinstellingen. Zieken, zwakken en armen ondergingen hun lot gedwee. Het veroveren van een plaats in de stad ging niet zonder slag of stoot, blijkt uit het boek Krachtige mensen in beweging van Marian Vink en Daan Stremmelaar.

Dit artikel is afkomstig uit Het Parool. Elke dag verschijnt een selectie van de beste artikelen uit de kranten en tijdschriften op NU.nl. Daar lees je hier meer over.

Zieke en daklozen Amsterdammers waren eeuwenlang aangewezen op de gasthuizen in de stad. Zoals het Binnen- en het Buitengasthuis, respectievelijk gesticht omstreeks 1492 en in 1635.

De zorg stelde niet veel voor. Een gasthuis was oorspronkelijk niet bedoeld voor het opnemen van zieken, maar van de straat geraapte zwervers en daklozen. Patiënten werden er niet behandeld, slecht gevoed en dus nauwelijks verzorgd. In de gasthuizen werd voornamelijk gestorven.

De zieken, zwakken en armen ondergingen hun lot gedwee. Dat is nu gelukkig wel anders. Amsterdamse patiënten en cliënten strijden sinds de in 1960 ingezette democratiseringsgolf voor emancipatie en participatie, kortom: voor een gelijkwaardige plek in de stad.

Het veroveren van die plaats in de stad ging niet zonder slag of stoot, en kent een lange geschiedenis. Dat blijkt uit het boek dat socioloog Marian Vink en historicus en pedagoog Daan Stremmelaar hebben geschreven in opdracht van Cliëntenbelang Amsterdam.

Uit Krachtige mensen in beweging blijkt dat de eerste cliëntenorganisaties avant la lettre werden opgericht aan het eind van de 19de eeuw. Het waren verenigingen of organisaties die volgens de auteurs onderdeel waren van een indrukwekkend armoedebestrijdingsoffensief.

Liefdadigheid

Vanwege het grotendeels ontbreken van sociale zekerheid liepen veel Amsterdammers met een beperking, ziekte of andere kwetsbaarheid eeuwenlang de kans om in armoede te vervallen. Armoedebestrijding en sociale zorg werd door het stadsbestuur grotendeels overgelaten aan particulier initiatief, kerken en door gefortuneerde burgers opgerichte liefdadigheidsverenigingen.

Bovendien was bij wet geregeld dat hulp en zorg aan zieken, armen en mensen met een beperking in de eerste plaats de verantwoordelijkheid was van familieleden, in de tweede plaats van de kerk waartoe men behoorde en pas in laatste instantie een taak mocht zijn van de overheid. De rol van de gemeente Amsterdam veranderde in 1901 met de oprichting de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst.

Onder invloed van emancipatiebewegingen en beschavingsoffensieven ontstonden in de tweede helft van de 19de eeuw allerlei nieuwe weldadigheidsinstellingen. Zo zette het in 1854 opgerichte protestants christelijk-filantropische Reveil zich in voor de zwakke medemens, door te strijden tegen armoede en alcoholisme.

De doopsgezinde filantroop Piet van Eeghen stond niet alleen aan de basis van het Prinsengracht Ziekenhuis, Stedelijk Museum en het Vondelpark, maar probeerde ook prostituees een betere toekomst te bieden met de Vereeniging tot Boetvaardige Gevallene Vrouwen te Amsterdam.

En er waren meer filantropen en weldadigheidsinstellingen die zich richtten op hulp aan kwetsbare groepen stadsbewoners, van armen tot zieken. De liefdadigheid kwam in de eerste plaats neer op het voorzien in de eerste levensbehoeften: voedsel, kleding en onderdak. Als dat eenmaal was geregeld, richtte men zich op werk, scholing en medische behandelingen en hulpmiddelen.

Emancipatie

Sommige van de nieuwe organisaties werden opgezet door mensen uit de doelgroep zelf. Het waren doofstomme Amsterdammers die in 1886 de primeur op dit vlak hadden, met de oprichting van Door liefde saâmgebracht. Begin 20ste eeuw telde Amsterdam verschillende verenigingen van blinden, doven, slechthorenden, chronisch zieken en invaliden.

Die waren, zoals de meeste maatschappelijke organisaties destijds, opgezet per levensbeschouwing. In die verzuilde tijd hadden blinde stadsbewoners de keuze uit een groot aantal verenigingen, van de neutrale Amsterdamsche Blindenbond tot de rooms-katholieke blindenvereniging St. Odilia. Ook de Joodse gemeenschap telde een groot aantal weldadigheidsorganisaties, waaronder het Consultatiebureau voor Joodsche zenuw- en zielszieken.

Patiënten en cliënten werden pas echt mondig in de slipstream van de democratisering en emancipatiegolf van zestig jaar geleden. Deze emancipatiebeweging in de zorg ontstond volgens de auteurs uit een tegenbeweging, die met veel activisme gepaard ging. Mensen traden welbewust uit hun isolement, gingen zich organiseren en stelden het beleid en behandelmethode van medische en sociale instituten ter discussie.

De kritiek die ontstond op de psychiatrische instellingen en behandelmethoden leidde in 1986 tot de sluiting van het Psychiatrisch Ziekenhuis in Santpoort en de verhuizing van de patiënten naar kleinschalige woonvormen in Amsterdam.

Bij lezing van het boek ontstaat de indruk dat de Amsterdamse patiënten en cliënten mondiger waren dan in andere grote steden. Een veronderstelling die volgens Daan Stremmelaar klopt, laat hij desgevraagd weten: "Dat gold zeker voor de ggz-cliëntenbeweging en de zelforganisatie van dak- en thuislozen. Überhaupt was Amsterdam vanaf eind jaren zestig een bakermat voor nieuwe sociale bewegingen, dus dat versterkte elkaar."

De meeste patiënten en cliëntenorganisaties in Amsterdam waren kleine verenigingen, die onderling steun organiseerden en informatie en voorlichting gaven. Vóór 1980 was nauwelijks sprake van samenwerking tussen organisaties van mensen met een beperking, chronische ziekte of aandoening en bijvoorbeeld ouderenbonden. Daar bracht de gemeente verandering in met het dringende verzoek voor één aanspreekpunt.

Aanvankelijk ontstonden vier koepelorganisaties, die in 2009 zouden fuseren tot Cliëntenbelang Amsterdam. Tegenwoordig is de cliëntenbeweging in Amsterdam volgens Vink en Stremmelaar 'een rijk geschakeerde lappendeken, samengesteld uit bevlogen mensen die streven naar sociale rechtvaardigheid.'

Zij vormen met elkaar een groot krachtenveld. 'Ze werken samen met gemeente, zorgaanbieders en verzekeraars om een samenleving te creëren die uitgaat van diversiteit en inclusie.' Maar de auteurs waarschuwen de cliëntenorganisaties ook voor het gevaar dat kleeft aan hun plaats aan de overlegtafel: 'Willen ze de rol van tegenmacht op zich nemen of willen ze hun huidige institutionele positie behouden?' Om de kloof tussen wat mensen meemaken en de organisatie te dichten, zou Cliëntenbelang Amsterdam meer op wijkniveau moeten gaan werken en zich in de wijken moeten nestelen.

Marian Vink en Daan Stremmelaar, Krachtige mensen in beweging, Uitgeverij Tobi Vroegh, 366 blz., euro30.

Ga gratis verder

Log in of registreer gratis op NU.nl en krijg toegang tot extra artikelen