Netherlands
This article was added by the user . TheWorldNews is not responsible for the content of the platform.

Bestuur Instituut Sportrechtspraak: ‘Wij waren nog niet op de turnaffaire berekend’

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Peter Vogelzang (77) aarzelt. Hij richt zijn blik op de tafel, laat een stilte vallen. Hoe hij zich erover voelt? Dat valt binnen het subjectieve, een terrein waar zijn organisatie zich niet graag op begeeft. Feiten en omstandigheden, die zijn van belang. Bewijzen. Maar hij wil er toch wel iets over kwijt. „Het is natuurlijk knap waardeloos, dat moge duidelijk zijn”, zegt hij.

Vogelzang, voorheen korpschef van de politie Utrecht en chef de mission van de Nederlandse olympische equipe, is bestuurder van het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Waardeloos is het besef dat het ISR het vertrouwen niet heeft waargemaakt van twaalf vrouwen die bij het instituut een klacht indienden tegen hun voormalige turncoach Vincent Wevers. Ze beschuldigden hem van het negeren van blessures, scheldpartijen, slaan, schoppen, intimidatie, gewichtscontrole – kortom: ernstige vormen van machtsmisbruik ten opzichte van vrouwen die toen nog meisjes waren.

Lees ook: een onderzoeksverhaal van NRC en het Noordhollands Dagblad over de trainingsmethoden van Vincent Wevers. „Ik zag de angst in hun ogen.”

Hun klachten kwamen bij het ISR. De instantie deed onderzoek en de aanklager vond de verklaringen overtuigend. Maar in de tuchtzaak die eruit voortvloeide ging Wevers vorige week vrijuit. Niet omdat de turncoach, die alle beschuldigingen ontkent, zijn onschuld heeft aangetoond. Het onderzoek van het ISR deugde niet, vond de tuchtrechter.

Verslagen van gesprekken die de onderzoekers voerden met vermeende slachtoffers waren kwalitatief zo zwak dat ze niet eens zijn meegewogen in het eindoordeel. Ook was „een goede procesorde” in gevaar gebracht, oordeelde de tuchtcommissie, omdat ex-turnsters hun gespreksverslagen mochten herschrijven en hun verklaringen zo op elkaar konden afstemmen. Eerder hadden enkele vrouwen al geklaagd over een kille behandeling door de onderzoekers van het ISR (de aanklager gaat in beroep tegen de uitspraak).

Hoe kon deze grote, geruchtmakende zaak rond grensoverschrijdend gedrag in de sport zo de mist in gaan? En wat betekent deze vrijspraak voor de toekomst van het ISR? Vogelzang praat er – voor het eerst – over in het ISR-kantoor aan de rand van Hilversum, de benedenverdieping van een statig vrijstaand pand dat het instituut onlangs heeft betrokken. ISR-directeur Henk van Aller zit ook aan tafel en vult zijn verhaal zo nu en dan aan.

Het ISR bestaat al bijna twee decennia, maar in zekere zin is het nog altijd aan het pionieren. Opgericht in 2003 als onafhankelijk tuchtorgaan voor kleine sportbonden die er zelf geen konden bestieren, leidde het ISR lang een tamelijk anoniem bestaan. „Een zolderkamer in Amsterdam-Noord, 0,7 fte en hooguit tien tot vijftien tuchtzaken per jaar, dat was het wel zo’n beetje”, zegt Van Aller.

De grote ommekeer kwam in 2017, met de publicatie van het rapport van de commissie-De Vries die onderzoek deed naar seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Die constateerde dat het ISR te weinig mensen en geld had om tuchtzaken op een goede manier te kunnen behandelen.

Bij het ISR voelden ze de maatschappelijke onderstroom toen al een tijdje aan. Misbruikzaken in de katholieke kerk en opvlammende #MeToo-affaires maakten duidelijk dat de tijd was aangebroken de ogen te openen voor ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag die jarenlang onder de oppervlakte hadden kunnen bestaan. „We wisten dat dit niet aan de sport voorbij zou gaan”, zegt Vogelzang. „We voelden dat we ons daar als tuchtrechtinstituut op moesten voorbereiden. En we vroegen al lang om extra mensen en financiering.”

Op eigen aandringen kreeg het ISR daarna de structuur die het nu heeft, met eigen aanklagers en onderzoekers. Het budget – met 120.000 euro ‘zeer beperkt’ in de woorden van de commissie-De Vries – werd stapsgewijs opgeschroefd naar bijna 1,5 miljoen euro. Tegelijkertijd sloten vrijwel alle sportbonden zich aan bij het ISR (er zijn nu circa tachtig bonden aangesloten) en kreeg het instituut naast doping, seksuele intimidatie en algemeen tuchtrecht (machtsmisbruik) ook matchfixing erbij als aandachtsgebied. Het aantal meldingen schoot, zoals verwacht, omhoog. Van Aller leest voor van een spreadsheet: „Het waren er zeven in 2017, twee jaar later waren dat er zestig.”

Probleem was dat het extra budget en de mankracht niet in de pas liepen met de meldingen. Onderzoeksbureau Berenschot concludeerde in februari 2020 al dat het ISR een verdere stijging van het aantal meldingen niet aan zou kunnen.

Dat was nog vóórdat het turnschandaal die zomer loskwam. Binnen een paar maanden begon het ISR zaken tegen 25 turntrainers, na beschuldigingen door zeker 75 personen. In korte tijd moest gesproken worden met meer dan tweehonderd getuigen.

Hebben jullie daarmee te veel hooi op de vork genomen?

Vogelzang: „De verwachtingen waren hoger dan we waar konden maken. Zo eerlijk moeten we zijn. De organisatie was nog niet op de turnaffaire berekend. Ook niet op de omvang die de zaak zou krijgen. Neem nou even de tijd, schreef Berenschot al, want het kost drie jaar om de organisatie op te bouwen die je nodig hebt om goed te functioneren.”

Was dat niet al het moment geweest om te zeggen: we nemen deze zaken niet aan, want we redden het niet?

Vogelzang: „Achteraf is dat misschien wel de goede conclusie.”

Van Aller: „Maar je kunt als Instituut Sportrechtspraak ook moeilijk zeggen: we zijn er even niet, nu dit allemaal loskomt. Je wil ook recht doen aan de verhalen van de klaagsters.”

Foto Remko de Waal/ANP

De kritiek van de tuchtrechters betrof ook de kwaliteit van de interviews en gespreksverslagen. Dat lijkt weinig verband te houden met geld en mankracht. Hoe kan dat?

Vogelzang: „Meldsters hadden de behoefte om te praten over hun emoties, ze wilden hun ei kwijt en er kwam regelmatig trauma naar boven. Heel begrijpelijk. Maar onderzoekers en aanklagers zijn daar – hoe hard het ook klinkt – niet per se in geïnteresseerd. Die hebben in de meeste gevallen een achtergrond bij politie of justitie en zijn op zoek naar feiten en omstandigheden die bepalen dat reglementen overtreden zijn. Dat botste in de gesprekken en maakte dat doorvragen soms gevoelig lag.”

Bruusk vonden klaagsters jullie, alsof zíj in de beklaagdenbank zaten.

„Het had misschien wel wat empathischer gemogen allemaal. Tuchtrechtonderzoek is heel anders dan politie-onderzoek, hebben we ervaren. Daarom hebben we de opleidingen en trainingen voor onderzoekers geïntensiveerd. De kritiek op ons functioneren in de turnzaak is in feite een echo van hoe we anderhalf jaar geleden werkten, vóór deze verbeteringen. Ik denk dat we het nu beter zouden doen.”

Een pijnlijke constatering voor de turnsters, voor wie het enorm moeilijk was om met hun verhaal naar jullie toe te komen.

„Ik kan me die pijn voorstellen. Toen de eerste kritiek op de gesprekken bij ons bekend werd, al vrij snel in het proces, hebben we meteen gekeken wat beter kon. Uiteindelijk denk ik dat we communicatief steken hebben laten vallen, de verwachtingen van de oud-turnsters niet goed hebben gemanaged. We hadden veel duidelijker moeten maken dat het tuchtrecht maar een betrekkelijke oplossing is voor hun ervaringen. We moeten kritisch zijn, objectief, zoeken naar de feiten. Het ISR kan niet de hulpverlener zijn. Daar zijn andere loketten voor.”

Waarom is onderzoek in dit soort kwesties, die gaan over machtsmisbruik, zoveel lastiger dan bijvoorbeeld in zaken die gaan over seksueel misbruik?

„Machtsmisbruik is vaak minder concreet. Het is onderhuids. Mensen kunnen jaren later vaak heel goed oproepen wat het gedrag van de trainer met hun gedaan heeft, de onveilige gevoelens die het heeft veroorzaakt. Gedrag van een trainer kan enorme invloed hebben op een vrouw, het voor de rest van haar leven haar zelfvertrouwen aantasten. Maar de precieze gedragingen die daaraan ten grondslag lagen zijn veel moeilijker te concretiseren en te duiden. ‘Hij heeft tegen me geschreeuwd’, weten ze dan bijvoorbeeld nog. Maar wat dan precies? En wanneer? En in welke context gebeurde dat?”

Is het dan niet de taak van de aanklager om te zeggen: we hebben onvoldoende bewijs kunnen vinden?

Vogelzang: „De aanklager was van oordeel dat er wél voldoende en overtuigend bewijs was van de misdragingen van deze trainer [Vincent Wevers]”

Van Aller: „Deze zaak kan ook nog in hoger beroep komen, dus we kunnen er inhoudelijk niet veel over zeggen. Als bestuur kennen we ook het dossier niet, want dat is aan de aanklagers en uiteindelijk de tuchtrechter.”

De tuchtrechter is ook kritisch op het feit dat turnsters hun verklaringen mochten aanpassen. De gesprekken met de onderzoekers werden daardoor niet meegewogen in het oordeel - alleen de verhalen die ze ter zitting vertelden zijn meegenomen.

Vogelzang: „De rechter vindt dat een probleem, omdat getuigen eventueel na hun gesprekken met het ISR hun verhalen kunnen afstemmen. Dat zou de beklaagde benadelen. Ik snap dat, maar persoonlijk zie ik dit anders. De turnsters hebben in hun gesprekken met onze onderzoekers hun verhaal gedaan, soms voor het eerst in hun leven. Dan vind ik het niet gek als ze later nog aanvullingen mogen doen, bijvoorbeeld omdat ze zich naderhand nog iets herinneren. Bovendien: wat zij meemaakten was vaak járen geleden. Alsof ze in de tussentijd niet de kans hebben gehad om met elkaar te spreken over hun ervaringen.”

Van Aller: „Overigens kon de beklaagde ook gewoon reageren op de aangepaste verslagen, dus het werd niet geheimgehouden of iets dergelijks.”

De turnsters zelf zeiden juist dat ze zich helemaal niet herkenden in de verslagen die de onderzoekers opstelden van hun getuigenissen. Het blijft lastig te begrijpen hoe dat kan gebeuren.

Vogelzang: „Die signalen kregen we tijdens het onderzoek ook en dat hebben we laten onderzoeken. Een onafhankelijke rechter heeft op ons verzoek een aantal gespreksverslagen vergeleken met de bandopnames. Ik zeg niet dat de verslagen allemaal even goed waren. Maar wat je vooral ziet is dat in de verslagen de feiten en omstandigheden stonden die voor de tuchtrechtelijke procedure van belang waren. Dat betekent dat veel verhalen over de emotionele gevoelstoestand zijn weggelaten. Ik kan me voorstellen dat dat voor meldsters moeilijk is.”

Ook daar botsen de verwachtingen van de turnsters met wat jullie konden bieden.

„We hebben dit soort kritiek in andere zaken niet gekregen. We dachten ook dat deze groep klaagsters al wat wist van het tuchtrecht. Dat hebben we overschat. Maar wij kenden vanuit het straf- en tuchtrecht dit type emotie niet.”

Is het tuchtrecht dan wel geschikt voor dit soort machtsmisbruikzaken?

Vogelzang: „Persoonlijk vind ik dat we die discussie inderdaad moeten voeren. Machtsmisbruik van jaren geleden wordt heel anders beoordeeld, ook maatschappelijk, dan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hedendaags machtsmisbruik, volgens de huidige normen, daar is het tuchtrecht, denk ik, geschikt voor. Ook omdat bewijzen dan nog makkelijker terug te halen zijn, of getuigen die op hetzelfde moment op dezelfde plek waren ervaringen kunnen staven. Maar machtsmisbruik van lang geleden, in een andere context, vind ik heel moeilijk tuchtrechtelijk te behandelen.”

Oud-turnster Raffaella Bidotti zei: het is niet goed als turnsters zwijgen over hun ervaringen, maar ik weet niet of ik ze de gang naar het Instituut Sportrechtspraak zou aanraden.

„Ik kan me daar iets bij voorstellen.”

Moeten sporters die jaren geleden slachtoffer zijn geworden van machtsmisbruik nog wel naar jullie toe komen?

„Ook dat kun je je afvragen. Het is ook een kwestie geweest van even oefenen, hoe hard dat ook klinkt. Het was nieuw voor ons, dit type zaak. We willen mensen niet ontmoedigen die ervan overtuigd zijn dat feiten en omstandigheden van tien jaar geleden duidelijk en ernstig genoeg zijn om te melden. Maar weet: hoe langer geleden, hoe moeilijker te bewijzen.”